1. Dat heet pas Last Christmas
2. Schrikjaar 2016 met Prince, Bowie, Cohen
3. Wie past op Madonna?
4. 53, veel te jong.
En zeker heb ik hier wel een paar platen van George Michael in de kast staan. Knappe zanger, knappe liedjes. Hield ook van zijn versie van Song of the Siren van Tim Buckley.
Maar voor mij blijft hij eeuwig verbonden aan een 'traumatische ervaring'
Als toenmalig 'reporter voor lastige klussen' van Muziekkrant Oor reisde ik met een Hitkrantbus vol fans naar het afscheidsconcert van Wham op 28 juni 1986. Hier de ingekorte versie...
Weg Wham!
1986. Na in korte tijd alle hitlijsten ter wereld te hebben uitgewoond houden George Michael en Andrew Ridgeley, het voor gezien. Als multimiljonairs op hun drieentwintigste, speelt Wham! zijn eigen finale op Wembley en de Hitkrant organiseert een driedaagse reis naar Whammy Londen.
Er lijkt een goed verhaal in te zitten.
Maar als vriend Jimmy en ik in Utrecht onder het pseudoniem Harry van Nieuwenhoven in een van de vier bussen zijn gestapt, begrijp ik dat ik een ding over het hoofd heb gezien: de conseqenties voor mezelf. De eerste uren gaat het nog, een beminnelijk schouwspel. Schuchtere koppies - één jongen op vier meisjes - een enkele vader of moeder met spruit en uiteraard Wham! op de buscassette.
Voorbij de Belgische grens begint het gekakel: we zijn in het buitenland! Gesprekken dwalen nog wel eens af naar de come-back van de Dolly Dots, de teksten van A-ha, de swing van Matt Bianco en de vriendin van Simon le Bon, maar draaien toch voornamelijk om de twee geile rokkenjagers die zoveel om elkaar geven - zoals hun vriendschap volgens beproefd Hollywood recept is geëxploiteerd ter ontroering van de fans. Waarbij Michael het als hetero net iets beter doet dan Freddie Mercury.
‘Als ze van die korte broekjes dragen ga ik naar huis.’
‘Ik hoop dat George z’n coup-de-soleil in heeft.’
‘Ik vind het toch zo lullig voor Andy, en ook voor ons fans, het is een rotstreek.’
‘Als ik maar niet steeds hoef te huilen straks.’
Ik knoop wat gesprekjes aan, maar veel zinnigs komt er niet uit en ik word misselijk van het stelselmatig gebruik van de woorden gaaf, werelds en onwijs. Mijn act van medefan is meedogenloos doorgeprikt nu ik niet weet wat de ‘pudding-mix’ is, en als ik me tenslotte bekend maak als OOR-reporter betrekken de gezichtjes. Dat is toch dat blad dat altijd van die stekelige dingen over de boys schrijft?
De cassette gaat harder, uit 49 keeltjes klinken de woordelijk meegezongen teksten, en als het bandje voor de vierde maal is langsgeweest, mummelen ook de laatste twee passagiers mee.
Ik heb er zes uur Wham! opzitten, als we in Calais de boot opmogen. Een oase van rust. Half zeven Engelse tijd, ik ben nog slapper dan de koffie. In de restauratie zit Black Uhuru. Ze worden genegeerd. Black wie? Nooit van gehoord. Meer aandacht is er voor de fonkelnieuwe vreemde bankbiljetten die nu toch echt uit de portemonneetjes mogen. En misschien wachten George en Andy hen wel op in Dover!
Een vader koestert zijn dochters. Ze slapen, en ook hij kan een gaap niet onderdrukken. Met zijn tong brengt hij omstandig zijn gebit op de plaats. Ja, hij ziet er tegenop, maar het moet maar. In zijn tijd mocht hij nooit naar concerten, dat zal zijn kinderen niet overkomen. En Wham! is zo kwaad nog niet tenslotte.
Vanaf Dover is het weer goed raak. De Bad Boys en Wham Raps, drenzen genadeloos voort. Ik krijg een sterke behoefte tot Einstürzende Neubauten of iets dergelijks en beklaag Bart Chabot, die voor dit tripje had bedankt. Hij miste het kwaad in de pop? Hier ligt het voor het oprapen.
Halverwege Londen een verrassingsstop. Daar sta je dan, als weldenkend mens, om half negen ‘s morgens in the middle of nowhere in een kringetje om een oubollige kontenknijper van het reisbureau die cameraatjes staat te verloten aan de eerste Wham!-fan die een hardgekookt ei kan laten zien.
Terug in de bus is het bandje voor de achtste keer toe aan Last Christmas en krijg ik het stellige vermoeden dat ik binnen afzienbare tijd verschrikkelijk ga instorten. Mijn reisgenoot heeft dat zien aankomen en blijkt bij het pompstation een walkman te hebben gescoord en het Requiem van Mozart. De combinatie van oor en oog is van een volstrekte disharmonie, die me even van geluk overweldigt. Maar Wham! gaat harder en sijpelt door. Daarbij de stem van de reisleider. We zijn verkeerd gereden, sorry. De beloofde paar uur rust in een hotel worden teruggebracht tot een half uurtje verfrissen voor de bofkonten wiens kamers al zijn schoongemaakt. De onze niet. Uit de hotellobby klinkt I’m your Man. Jimmy staat op janken, ik wil dood.
Voor de poort van Wembley maken we na kort telepathisch overleg rechtsomkeert, nemen de metro naar het centrum en beleven in een petit restaurant een gezamenlijke nervous breakdown, eer we de moed hebben verzameld terug te gaan.
Het betreden van Wembley werkt als een nieuwe hoed. Anders dan bij ons vinden volwassenen het hier geen schande om voor Wham! op te komen draven en opgeschoten jongens dragen Wham!-shirts zonder voor mietje te worden uitgemaakt.
Klokslag zeven scheurt het doek, en daar zijn ze weer, de liedjes. Ik ken ze allemaal, al haal ik ze soms door elkaar. In mijn hoofd streep ik ze af: wat geweest is, is geweest. De toegift, nog een toegift, George en Andy die elkaar snikkend in de armen vallen. Tranen wegpinkend zoeken we de uitgang.
Achteraf had ik natuurlijk beter moeten weten en een vliegtuig charteren. Geld speelt geen rol wanneer de geestelijke gezondheid in gevaar komt. Want lieve hemel, die thuisreis. Veertien uur in een afgesloten ruimte, snikheet, joelende kinderen, en aan één stuk door die ene cassette. Achter elkaar, om en om. De batterijtjes van de walkman zijn al om half elf leeg, vluchten in Mozart met discobeat kan niet meer. Het hamert in mijn kop: het is hun reis, die kids staan in hun recht! Ik kan het niet maken die vervloekte cassette uit dat apparaat te trekken en te vernietigen, te vermorzelen, de feestelijk opgehangen posters van de raampjes te scheuren, die rotkoppen op shirts van de ontluikende tienerborstjes te rukken, de eerste die nu nog de naam George Michael in de mond neemt acuut te elimineren, zo’n krijsend kind te wurgen uit opgekropte wanhoop.
Hysterische lachbuien wisselen af met heuse tranen. Krampachtig leef ik telkens toe naar de stiltes tussen die gekmakende wijsjes, maar er is altijd wel zo’n blaag die dan valserig krijst ‘Yeyeye ladidadida yeyeyeeh’, het refrein van Edge of Heaven dat me aan de rand van de hel brengt.
Ik heb stellig besloten definitief en voorgoed alle popmuziek de rug toe te keren, als de meute een half uur voor aankomst wordt bevangen door het Hollandse ‘We zijn er bijna’-gevoel. Nooit, maar dan ook nooit, heb ik het potje met vet zo hartgrondig op tafel gezet. Laat het ‘Olé Olé’ schallen als geen ander en wip op mijn stoel van vreugde tijdens het voetbal-lalala.
Dagen later spoken nog flarden Wham! door mijn kop, zie ik in plafonds en muren de Terrible Twins geprojecteerd en durf me niet op straat te begeven uit angst voor overwaaiende autoradio’s. Maar het is voorbij, ik leef nog en Wham! is dood. Wham bam, thank you mam!
Jaren later heeft Jan Rot besloten om toch in Belgie te gaan wonen. Het voortdurende 'We zijn er bijna' en 'Het potje met vet' tussen de grens en Amsterdam heeft bij hem nu eenmaal het permanente 'In de bus met Nederlanders' trauma achtergelaten.
BeantwoordenVerwijderenhahaha... ik heb het mijn kinderen nooit geleerd in ieder geval :-)
Verwijderen